Thorbeckelezing 2018

De nadagen van de democratie?
Door Tom van der Meer

 

Als we niet razendsnel ingrijpen, loopt de democratie op zijn einde.

Althans, zo luidt de conclusie van een snel groeiend aantal boeken. How democracies die, How democracy ends, The end of democracy, Against Democracy, Against Elections, The people vs democracy, en The people vs Tech: How the internet is killing democracy. Het is maar een kleine handgreep uit de recente literatuur die waarschuwt dat we in de nadagen van de democratie leven. Hier in Nederland past het boek Overspannen Democratiein dit rijtje, het boek van Gijs van Oenen dat dit jaar nog was genomineerd voor de prijs voor het beste politiek boek.

Het gevaar zou van alle kanten komen. Van burgers die hun geloof in het systeem verliezen, van politici die het systeem misbruiken, van sociale media en algoritmes die ons het keuzeproces uit handen nemen, van populisten die anderen de rechten zouden willen ontnemen, van een metaalmoeheid in het systeem waardoor burgers niet meer actief willen worden of juist gefrustreerd raken omdat ze veel actiever zouden willen zijn in een systeem dat dat niet toelaat. En naast alle binnenlandse bedreigingen, is er ook nog de buitenlandse bedreiging van Rusland en andere hoeken.

Minstens zo divers zijn de oplossingen die worden aangedragen voor al deze systeemcrisissen. Die oplossingen zouden liggen in grote hervormingen aan kiesstelsels, in een herleving van sociaal-democratische idealen, in kiesdrempels en stemdiploma’s, in loting, in de oprichting van opnieuw een politieke partij die met burgerparticipatie als centraal thema succes hoopt te behalen, en in het gebruik van algoritmes die de werkelijke voorkeuren van burgers zouden kunnen doorsluizen naar beleidsmakers.

Niet alle kritiek is onterecht. En niet alle oplossingen zijn onzinnig. Maar hoe groot is het probleem nu eigenlijk? Waar komt de dreiging vandaan? Hoe loopt een democratie op zijn eind?

De groep die de meeste aandacht krijgt in pessimistische beschouwingen is nog altijd de burger. Enkele jaren geleden werd de wereld opgeschud door Harvard-politicoloog Yascha Mounk. In november 2016 publiceerde de New York Times een groot, alarmerend artikel over zijn onderzoek. Mounk concludeerde dat in allerlei westerse democratieën de steun voor de democratie onder jongeren in een bijzonder rap tempo zou eroderen. Nederland was een uitgesproken voorbeeld, volgens dat artikel. Onder oudere generaties in Nederland vond ruim vijftig procent het essentieel om in een democratie te leven, onder jongere generaties was dat nog maar dertig procent. Mijn collega Ewald Engelen omschreef dit als democratische ontgoocheling.

De zo breed uitgemeten conclusie in de New York Times was echter bijzonder dubieus. De meting klopte niet en de methode klopte niet. Ik zal u hier niet vermoeien met de technische details, maar u kunt het probleem vergelijken met de stelling dat Nederland dommer wordt met als onderbouwing dat u dit jaar een toets heeft afgenomen waarop ouderen vaker een perfecte 10 scoren dan jongeren. Zo’n conclusie zou verschillen tussen leeftijdsgroepen verwarren met verschillen tussen generaties door de jaren heen. Dat slaat natuurlijk nergens op.

In dit concrete geval geldt: jongeren, zeker ook in Nederland, vinden het gemiddeld heel belangrijk om in een democratie te leven. Dat vinden de jongeren van nu minder belangrijk dan de ouderen van nu. Maar dat was vroeger niet anders. De ouderen van nu waren ook eens jong, u kunt het zich misschien nog herinneren. En toen de ouderen van nu jong waren, was u waarschijnlijk ook iets minder bezig met democratie en politiek dan nu.

De steun voor de democratie en de rechtsstaat is in Nederland nog altijd torenhoog. Negentig tot vijfennegentig procent van de Nederlanders omarmt principes als vrije en eerlijke verkiezingen, onafhankelijke rechtspraak en minderheidsrechten. De tevredenheid met het functioneren van de democratie schommelt rond de 75%, aanzienlijk hoger dan in de jaren 70, 80 en grote delen van de jaren 90. En het vertrouwen in regering en parlement fluctueert flink en op een lager niveau, maar kent geen neerwaartse trend. De opkomst bij verkiezingen is sinds de afschaffing van opkomstplicht in 1970 gedaald, maar in internationaal perspectief nog altijd hoog.

Kortom, als de democratie ten onder gaat, zal het niet snel aan de burger hebben gelegen.

Het stuk in de New York Times verscheen echter op een uitgekiend moment, tijdens het hoogtepunt van de verkiezingsstrijd tussen Hilary Clinton en Donald Trump. Er was toen onrust over de ontwikkeling van de democratie. En die onrust is sindsdien alleen maar toegenomen.

Er is ook echt wel wat aan de hand. De democratie staat in veel landen onder druk. Het probleem van de moderne democratie is echter niet zozeer democratische ontgoocheling van burgers. Het probleem van de moderne democratie is primair dat van de democratische normvervaging onder politici, die in landen als Hongarije, Polen, India, Turkije, Brazilië, Rusland en de VS de democratische rechtsstaat naar hun hand zetten.

De vis rot vanaf de kop. De democratische rechtsstaat wordt vooral bedreigd door elites die basale democratische normen niet langer onderschrijven. Elites die het systeem naar hun hand zetten om hun eigen gelijk af te dwingen of de macht te behouden. Elites die zo proberen tegenmachten uit te schakelen.

De democratie in de Verenigde Staten is hard in verval. We zien hoe politieke elites uit partijbelang het verkiezingsproces aanpassen. Gerrymandering, het trekken van grenzen om kiesdistricten om daar politiek winst uit te behalen, is van alle tijden. Maar het afgelopen decennium hebben politci dit proces dusdanig geprofessionaliseerd dat het principe one man, one voteop het spel staat. In verschillende staten hebben politici wetten aangenomen die het uitbrengen van de stem door specifieke groepen inperken, en zijn campagnes gevoerd om diezelfde groepen schrik aan te jagen. In Georgia is de Republikeinse kandidaat voor het gouverneurschap ook verantwoordelijk voor de kiezersregistratie. Dodge City, Kansas, zou voor 13000 inwoners eigenlijk maar één stemlokaal hebben, buiten de stadsgrenzen, op 1 mijl loopafstand van de dichtstbijzijndste bushalte. En wanneer een verkiezingsuitslag niet bevalt – zoals de senaatsverkiezingen in Arizona, de gouverneursverkiezingen in Florida, of zelfs de irrelevante popular votebij de presidentsverkiezingen van 2016 – trekt de president het proces in twijfel.

Die democratische normvervaging zien we ook in Washington zelf. De Republikeinen bewegen zich sinds de jaren negentig steeds verder weg van het politieke midden. Dat heet asymmetrische polarisatie. En als gevolg van deze polarisatie zijn zij bereid het democratische proces ondergeschikt te maken aan het eigen gelijk. Presidenten als Obama en Trump hebben controversiële decreten uitgevaardigd, die beogen het Amerikaanse Congres opzij te schuiven. En in datzelfde Amerikaanse Congres hebben we de afgelopen jaren kunnen zien hoe sterk de presidentiële benoeming van rechters voor het Supreme Court is gepolitiseerd.

Hongarije is een extremer voorbeeld. In weinig landen is de democratie zo snel achteruitgegaan als daar. Victor Orbán houdt zelf liever de term illiberale democratie aan. De praktijk is schrikbarend. Zijn partij, Fidesz, paste het kiesstelsel aan zodat het met een minderheid van de stemmen een supermeerderheid in het parlement kon behalen, zegde buitenlandse non-gouvernmentele organisaties de wacht aan, koloniseerde staatsmedia, legde vrije media aan banden, en plantte het Hooggerechtshof vol met eigen benoemingen. Dat zijn geen plannen geweest die Orbán de kiezers had voorgelegd voor hij aan de macht kwam, maar was wel beleid dat hij rap doorvoerde zodra hij de macht had. Voor andere politici is Orbán inmiddels helaas als voorbeeld gaan dienen.

Zo zijn er steeds meer. De Turkse democratie is onder Erdogan in een vrije val beland. Van onafhankelijke rechtspraak, vrije media, een oppositie met voldoende organisatiebasis, of een gelijk speelveld bij verkiezingen, kan nauwelijks nog gesproken worden. In Brazilië werd twee weken geleden Jair Bolsonaro verkozen tot president. Hij heeft er geen geheim van gemaakt dat hij de rechten in wil perken van vrouwen, raciale minderheden, de oorspronkelijke inwoners van het Amazone-gebied, en LGBTQ+. Ik kan nog wel even doorgaan met mijn opsomming. Venezuela, India, de Filippijnen.

Wat valt nu op aan alle voorbeelden waar de democratische rechtsstaat in zwaar weer is gekomen, of zelfs van binnenuit is overgenomen? Wat is de grote gemene deler? Stuk voor stuk gaat het om landen met tweepartijenstelsels, landen met een gebrek aan evenredigheid, landen die de grootste partij een enorme bonus geven, of landen met een presidentieel stelsel. Kortom, het zijn allemaal landen die vallen onder de noemer van een meerderheidsstelsel, die de politieke macht niet spreiden maar juist bundelen in enkele partijen, vaak in één enkele. Het zijn landen waar een minderheid door het politieke systeem alle macht in handen gelegd kan krijgen.

In de Verenigde Staten rust het Republikeinse presidentschap en de Republikeinse meerderheid in de Senaat op een kleiner aantal stemmen dan de Democraten hebben uitgebracht. Hongarije kent een combinatie van evenredigheid en kiesdistricten, waardoor Fidesz met 44% van de stemmen meer dan tweederde van de zetels in het parlement kreeg en almachtig is. In Polen haalde PiS, de partij voor Recht en Rechtvaardigheid, met slechts 37% van de stemmen een absolute meerderheid. In Turkije maakt een kiesdrempel van 10% het een reële oppositie nagenoeg onmogelijk. In 2002 leidde het er echter ook toe dat de AKP van Erdogan met 34% van de stemmen bijna tweederde van de parlementszetels kreeg.

De democratische normvervaging aan de top komt treedt vooral op in uitermate disproportionele kiesstelsels. Dat is geen toeval. Het meerderheidsprincipe als kern van een democratisch systeem is simpelweg schadelijk.

Laten we allereerst kijken naar de kiezers. Het meerderheidsprincipe perkt hun vrijheid in. Het ontneemt hen de mogelijkheid om te stemmen op een derde partij, op een nieuwkomer met een redelijke kans om verkozen te worden. Wie die mogelijkheid toch pakt, vergooit de kans om een reële invloed uit te kunnen oefenen op de samenstelling van het parlement. Dat betekent dat kiezers in een meerderheidsstelsel eerder thuis zullen blijven bij verkiezingen, of uit bittere noodzaak strategisch gaan stemmen.

Dat is van zichzelf al onwenselijk. Maar het wordt ronduit problematisch voor de democratie wanneer er sprake is van heftige corruptieschandalen zoals in Hongarije in 2006 of Brazilië in de laatste jaren, bij impopulaire kandidaten zoals in de Verenigde Staten in 2016, of als een partij of partijstelsel om wat voor reden dan ook implodeert zoals in Turkije in 2002. Dan worden kiezers gedwongen te kiezen voor het iets minder onredelijke alternatief in het karige aanbod, als een Orban, een Boslanaro, een Trump.

Het is een simpele wetmatigheid. Als er geen geloofwaardige oppositie binnenhet systeem is, zal die oppositie van buitenhet systeem komen. Dat maakt de schijnbaar onbeweeglijke meerderheidsdemocratie opvallend broos.

Vreemd genoeg valt dit buitenlandse journalisten over het algemeen niet op. Zij richten hun pijlen eerder op de vertegenwoordiging van radicaal-rechtse partijen in het parlement van landen als Finland, Zweden, Denemarken, Nederland en Zwitserland. Is dát soms geen voorbeeld van democratische deconsolidatie?

Het korte antwoord is nee. Het iets langere antwoord is ‘zeker niet vergeleken met het alternatief’. De radicaal-rechtse partijen die elke verkiezing weer buitensporig veel aandacht krijgen, zijn inmiddels geen recent fenomeen meer. De Nederlandse LPF behaalde het eerste succes in 2002, de Deense Volkspartij in 1998. Hun vertegenwoording in het parlement is juist de kracht gebleken van het evenredige kiesstelsel in deze landen: het biedt kiezers alternatieven binnen het systeem. Ook wantrouwende kiezers voelen hun stem verwoord in het parlement. Dat verklaart waarom het vertrouwen in de politiek en in de democratie in evenredige kiesstelsels hoger ligt dan in meerderheidsstelsels. Dat stelsel kanaliseert het wantrouwen. Een plotse revolte van vergeten of afgehaakte kiezers ligt minder voor de hand.

Tot zover de burgers. Een groter risico in het meerderheidsstelsel is machtsmisbruik door politieke elites. De politicoloog Svolik concludeerde enkele jaren geleden: “The accumulation of too much power in the hands of an incumbent, appears to be a persistent threat to democratic stability”. Een macht die niet gedeeld hoeft te worden met andere partijen maakt de inzet van checks en balances – of in de woorden van Rosanvallon: tegendemocratie – onwaarschijnlijk. Waarom zou de macht zich laten inperken door de oppositie, door de grondwet, door rechters, of door media? Wat let de meerderheid om deze juist naar zijn hand te zetten?

Die meerderheden zijn bovendien een construct van het kiesstelsel. Denk aan Donald Trump die door het systeem van kiesmannen wel de popular voteverloor met miljoenen stemmen, maar met 80.000 stemmen in drie staten – een voetbalstadion vol – voldoende kiesmannen wist te vergaren. Een kleine verandering van de publieke opinie, en Trump is in 2020 zijn kunstmatige meerderheid kwijt. En wanneer de zittende macht de macht verliest, staat deze met lege handen. Het spel van alles of niets zet extra spanning op de machtswisseling. Datzelfde geldt voor de Republikeinen in het Congres, voor Orbán in Hongarije, voor Erdogan in Turkije.

Het meerderheidsstelsel geeft dus de kans– het gebrek aan tegenmacht – en de prikkel– het versterken van de eigen positie – om democratische procedures naar de hand te zetten. De verleiding om macht te vergaren of te behouden door de democratische spelregels eenzijdig te wijzigen is moeilijk te weerstaan. Hoe groter het eigen gelijk, hoe groter de polarisatie, hoe aantrekkelijker de verleiding is. De politieke meerderheid kan de eigen positie structureel versterken, en doet dat ook. Via kieswetten, via parlementaire procedures, of door rechters en media te knechten.

Democratische normerosie van de ene partij lokt soortgelijk gedrag uit van de ander. Beeldt u eens de partij en de kiezers in die in dit proces zien dat het systeem hen actief tegenwerkt. Dat ze nauwelijks in staat zijn om dat systeem recht te zetten. Wat houdt die kiezers dan op de been? Hoe blijven ze betrokken bij dit systeem? En wat voorkomt dat ze – als het ze lukt het systeem te doorbreken – om wraak te nemen?

Een meerderheidsstelsel is als een wolkenkrabber die niet meebuigt in de wind. Dat lijkt op het eerste gezicht het toonbeeld van robuustheid. Maar juist zo’n wolkenkrabber is geneigd te breken in een storm, omdat de constructie de krachten van binnenuit en buitenaf niet aan kan.

Dan toch liever de flexibiliteit van ons radicaal open, radicaal evenredige Nederlandse kiesstelsel. Dat buigt mee met nieuwe ontwikkelingen, absorbeert deze veranderingen, en voorkomt dat in dit meerstromenland één minderheid de absolute macht in handen kan krijgen. Nog nooit heeft een partij hier de absolute meerderheid behaald. En de kans dat dat gaat gebeuren is inmiddels kleiner dan ooit.

Voor een democratische terugval op de wijze van Amerika, Hongarije, Polen of Turkije hoeven we in Nederland daarom niet snel bang te zijn. Een overname van binnenuit door een wolf in schaapskleren, een autoritair leider die op democratische wijze de macht verkrijgt, ligt niet voor de hand. Natuurlijk moeten we ons ertegen wapenen – de gevolgen zouden immers onomkeerbaar zijn. Maar de bestaande verdedigingslinies werken. Ons tot coalities dwingende, radicaal evenredige kiesstelsel is nog wel de belangrijkste barrière.

Paradoxaal genoeg, vormen diezelfde instituties die ons dwingen te polderen, ook de belangrijkste dijk tegen democratische deconsolidatie. De polder als dijk.

Hoe zou het einde van de democratie er dan in een land als Nederland uit kunnen zien? De voornaamste zorg is hier niet de ondermijning van de rechtsstaat door een teveel aan politieke polarisatie, door partijen die het democratisch proces ondergeschikt maken aan het eigen gelijk. Het dreigbeeld hier is de verklontering van de democratie tot een amorf midden dat verzandt in het compromis. Datzelfde compromis dat de kracht is van ons systeem, biedt ook het voornaamste risico. De electorale democratie wordt gedempt wanneer de noodzaak tot compromissen vervalt in een vanzelfsprekend compromisme. Wanneer onderlinge waardenstrijd tussen politieke partijen vooral achterde schermen worden uitgevochten.

Geert Wilders zette met zijn uitspraken over een nepparlementvraagtekens bij het parlementaire debat. Thierry Baudet noemde datzelfde debat dit jaar een toneelstukjedat beneden zijn persoonlijke waardigheidwas. Beide uitspraken flirten met anti-pluralistische sentimenten. Maar dan zijn het toch ook uitgelokte flirts.

De Nederlandse politiek lijkt onderworpen aan een politieke cultuur die met name de centrumpartijen verlamt. Zodra zij toetreden tot de regeringscoalitie zijn zij huiverig voor al te uitgesproken politieke profilering. Grote tegenstellingen tussen coalitiepartijen zijn gedurende de formatie maandenlang achter de schermen uitgevochten, maar voor de schermen wordt die strijd niet opnieuw gevoerd. Don’t rock the boat, zo lijkt het devies. De meerderheidscoalitie bestaat uit té uiteenlopende partijen, en kent een té krappe meerderheid om coalitiepartners hun eigen verhaal te laten vertellen, zo lijkt de vrees. Als er alsnog problemen ontstaan, worden deze door 1 premier, 3 vice-premiers, en 4 fractievoorzitters in het al even ondoorzichtige maandagochtendoverleg afgekaart. En als de nood aan de man is, kan de regering – opnieuw buiten het zicht van kiezers – nog wel eens terugvallen op oppositiefracties in de Tweede Kamer die schermen met de macht die zij blijkbaar hebben over hun partijgenoten in de Eerste Kamer.

Kortom, de bestuurlijke onzekerheden worden uitgebannen, de tegenmachten uitgeschakeld, de verantwoordelijkheden van regering en parlement vermengd, en de rol van de Eerste Kamer verzwakt. En dit alles ten behoeve van de coalitie.

Het gevolg laat zich raden. Al te vaak verbergen Kamerleden zich in moeilijke debatten achter procedures. Het liefst achter een gedetailleerd regeerakkoord dat namens hen is afgesloten. “Wij staan voor onze afspraken”. De bewindspersoon legt uit dat hij of zij dat regeerakkoord uitvoert, het Kamerlid van de coalitiefractie dat zijn of haar partij staat voor de handtekening onder datzelfde regeerakkoord, daarmee verwijzend naar een gevecht dat één, twee, of drie jaar geleden in een achterkamertje is gevoerd. Blijkbaar volstaat dat in hun perspectief om de eigen opvattingen enkele jaren niet te etaleren.

Zij worden daarbij overigens geholpen door media die hen voor dat gedrag belonen. Een regering die het eigen regeerakkoord binnen twee jaar door het parlement weet te loodsen, heet dan uitgeregeerd te zijn. Dat overkwam kabinet-Rutte II, hoewel alle wetten nog uitgevoerd moesten worden. En een kamerlid dat op een lastig onderwerp zonder veel moeite in staat is om consequent het coalitie-standpunt uit te dragen, wordt als soeverein of talentvol beschouwd. Alsof de hoogste waarde in de democratie eruit bestaat beleid doorgevoerd te krijgen zonder kleerscheuren op te lopen.

Natuurlijk zijn er in de media talloze uitzonderingen – onderzoeksjournalistiek en diepgravende analyses, in toenemende mate ook via specialistische websites en podcasts. Maar toch. Al te vaak richten media zich op de winnaars en verliezers van de week, op de vraag wie wat wanneer wist, op winst en verlies in opiniepeilingen, op zoiets vluchtigs als “het 76e kamerlid” of “het Lek” uit de commissie-Stiekem, op gesloten deuren van fractiekamers.

Op de tackle, het incident, de verspreking, en de soundbite. Kortom, op de beeldvorming.

En ja, politici, ook niet op hun achterhoofd gevallen, spelen daarop in. Zij nemen spindoctors in dienst om de media te bespelen, de Haagse fluisteraars zoals Max van Weezel hen noemt. Zij gaan zich harnassen via focusgroepen en mediatraining. Dan heet het dat zij boodschapvast zijn. Zij zijn niet op aantoonbaar verkeerde woorden te pakken, maar dreigen daardoor nietszeggend te worden.

Mijn collega Philip van Praag schreef afgelopen week op de website De Nieuwe Reporter:“Onder invloed van spindoctors durven politici nauwelijks nog risico te nemen. Politici die aan de hand lopen van woordvoerders zullen echter nooit tot grote hoogten stijgen.” Dat sentiment deel ik volledig. Maar ik zou nog een stap verder gaan. Gespannen politici nemen hun toevlucht tot spindoctoren en beeldvoerders, wanneer politieke media zich richten op vluchtige clicks, soundbites, en schandaaltjes. Wanneer politiek journalisten zich opstellen als een sportcommentator en niet als een waakhond van de democratie.

Wat is nu het risico? Als partijen zich inwisselbaar gaan gedragen, worden zij in de ogen van de kiezer daadwerkelijk inwisselbaar. Als het politieke midden zich niet kan profileren, gaan kiezers naar de flanken. Hoewel het politieke midden hierdoor dreigt af te kalven, heeft dit niet geleid tot minder gedetailleerde regeerakkoorden. Of tot een voorkeur voor een minder rigide vasthouden aan het principe van meerderheidscoalitie. Nee, middenpartijen houden vast aan een politieke cultuur die al enige decennia steeds slechter aansluit op de realiteit van mondige kiezers en politieke fragmentatie.

Het is werkelijk onbegrijpelijk. Alexander Pechtold, in een niet al te ver verleden fractievoorzitter van D66, noemde het huidige tijdsgewricht eens ‘de laatste kans voor het politieke midden’.

Het politieke midden is ontzettend belangrijk. In het midden worden de compromissen gesloten. En hoewel ze daar door de kiezer maar zelden voor beloond worden, zijn het de politieke middenpartijen die bestuursverantwoordelijkheid nemen. Helaas op de enige manier waarop ze dit gewend zijn te doen. Door zichzelf weg te cijferen.

Gedetailleerde regeerakkoorden in steeds bredere, vaste meerderheidscoalities zijn vooral goed voor bestuurders, die zo alle risico’s op de korte termijn proberen uit te bannen. Maar ze schaden het politieke profiel van de politieke partijen die die bestuurders leveren. En daarmee zijn deze gedetailleerde regeerakkoorden de dood in de pot voor het principe van vertegenwoordiging, de kwaliteit van de deliberatie, en uiteindelijk de democratie zelf. Zoals mijn collega Carla van Baalen het eens aan me uitlegde: Het regeerakkoord is geen vehikel gebleken om de regering te binden aan de wensen van het parlement. In mijn eigen woorden: Het is eerder een middel voor de regering om de coalitiepartijen te knechten.

Wanneer politici in de Tweede Kamer zichzelf op zo’n manier knevelen, reduceren zij het democratisch proces tot de verkiezingsuitslag en de daarop volgende formatie.

Dit is een ander toekomstbeeld dan dat in Hongarije, Turkije, en de Verenigde Staten. En, laten we eerlijk zijn, ook aanzienlijk minder grimmig. In die andere landen staat de rechtsstaat onder druk door een kil misbruik van het meerderheidsprincipe. In Nederland kan het democratisch proces zelf onvoldoende tot wasdom komen, wanneer bestuurlijke waarden domineren en Kamerfracties zichzelf tot gehoorzaamheid manen.

De overeenkomstigheid tussen de Verenigde Staten, Hongarije en Nederland zit in de sturende rol die politici spelen. Het zijn niet primair de burgers maar de politici waar ik me zorgen om maak.

Nu is dit het punt dat u van mij verwacht dat ik zeg: Dit KAN anders. En dit MOET anders.

En dat is ook zo.

Ik kan op dit punt uiteenzetten dat er verschillende reacties zijn om deze problemen het hoofd te bieden.

Dan zou ik allereerst een oproep doen aan politici om de politieke cultuur te doorbreken. Om te kiezen voor regeerakkoorden op hoofdlijnen, om de optie van minderheidskabinetten serieus te nemen, en vooral om de rol van Kamerleden niet met die van de regering te vervuilen. De regering moet regeren. Uiteraard. Maar de Kamer is primair een volksvertegenwoordiging. Coalitiepartijen kunnen het onderlinge conflict opzoeken. Regeren met je ideologische opponent – zoals nu gebeurt op thema’s als klimaat, asiel, en ethiek – hoeft niet ten koste te gaan van de rol van volksvertegenwoordiger. Sterker nog, regeren kan electoraal goed uitpakken voor coalitiepartijen. Maar dat vereist wel dat zij gedurende de regeerperiode in het parlement nadrukkelijk het onderlinge tegenstellingen opzoeken. Ook – of juist – als dat vervolgens tot een compromis leidt.Maak duidelijk wat de meerwaarde van het compromis is.

Maar goed, dergelijke culturele aanbevelingen zijn wellicht wat al te obligaat. Het vraagt immers om politici die zich als de baron van Munchhausen aan hun eigen veters uit het moeras trekken.

Als tweede kan ik wat fatalistischer reageren, dat uiteindelijk de wal het schip zal keren. Ook als middenpartijen niet vrijwillig kiezen voor minderheidskabinetten, wisselende meerderheden, en akkoorden op hoofdlijnen, zal de electorale realiteit hen daar waarschijnlijk toe dwingen. De huidige coalitie van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie is nog een van de meest coherente die denkbaar is in ons gefragmenteerde partijstelsel. Veranderlijke kiezers en een versplinterd partijstelsel zullen het steeds moeilijker maken voor partijen in het politieke midden om zich te binden aan een gezamenlijk, coherent, dichtgetimmerd regeerakkoord.

Het zou alleen zo verstandig zijn wanneer dat politieke midden al eerder probeert bij te sturen.

En als derde zou ik kunnen reageren op deze problemen door institutionele vernieuwingen te suggereren die zo’n verandering misschien op gang kunnen brengen, of in elk geval de scherpste randjes van de problemen afslijten. Denk dan aan een grotere invloed van kiezers op de formatie, zodat zij ook worden meegenomen in het compromis. Of denk aan het bindende referendum dat kiezers niet alleen in staat stelt om onbegrepen en ongesteunde uitkomsten te corrigeren, maar ook om hen de verschillende argumenten voor te leggen op basis waarvan zij een afweging maken. Steeds weer blijkt dat kiezers deze democratische processen serieus nemen. Dus ja, institutionele vernieuwingen zijn waardevol.

Maar alleen wanneer politici die aanvullingen serieus nemen. Institutionele veranderingen werken alleen in wisselwerking met een politieke cultuur die deze instituties accepteert en voedt. In de woorden van Karl Popper: “Instituties zijn net als forten. Ze moeten niet alleen goed ontworpen maar ook goed bemand worden.”

Onder deze aanbevelingen staat één element centraal: Dat we vast moeten blijven houden aan ons radicale principe van evenredigheid. Het is dat principe waardoor de Nederlandse democratie een bijzonder stevig fundament kent. Waardoor ook politieke minderheidsgroepen goed vertegenwoordigd worden. Waardoor nieuwe partijen en nieuwe thema’s toegang houden tot het systeem. Waardoor het vertrouwen in de democratie en de politiek relatief hoog ligt. Waardoor het parlement ook in demografisch opzicht een betere afspiegeling is van de bevolking dan elders. En waardoor een anti-democratische overname van binnenuit bijzonder onwaarschijnlijk is.

De polder als dijk.

 

 

Dames en heren, ik sluit af.

De noodklok over de democratie heeft vaker geklonken. Politicoloog Jacques Thomassen zei eens dat er geen decennium voorbij is gegaan zonder dat het einde van de democratie is aangekondigd. Dat is nu niet anders. En er zijn redenen om ons zorgen te maken, althans, om landen als de VS, Hongarije, Polen, Turkije en Brazilië. Dat zijn landen waar democratische normen worden ondergraven, waar de rechtsstaat steeds meer in de verdrukking komt. De afkalving van de democratie wordt er niet ingeluid door militaire parades maar door een gestage erosie van democratische normen, rechten, en procedures. In die landen biedt het meerderheidsstelsel politieke elites de mogelijkheid en de prikkel om het systeem naar hun hand zetten, wanneer zij hun eigen gelijk hoger inschatten dan de democratische procedures. In die landen ondergraaft een te veel aan politieke polarisatie de zo belangrijke maar precaire balans tussen democratie en rechtsstaat.

Aan de Duitse dichter Heinrich Heine wordt het citaat toegeschreven: “Als de wereld vergaat, verhuis ik naar Nederland. Daar gebeurt alles toch 50 jaar later.” Vrij naar Heine concludeer ik: Als wereldwijd de democratie erodeert, blijf dan in Nederland. Daar werd 100 jaar geleden de basis gelegd voor een stabiele democratie.

Het einde van de democratie in Nederland zullen we niet waarschijnlijk meemaken. Zorgen over het voortbestaan ervan zijn schromelijk overtrokken. Nederland heeft na de Pacificatie van 1917 vastgehouden aan de enorme evenredigheid van het kiesstelsel. Dat is niet omdat Nederland achterloopt, maar vanuit een principiële vooruitstrevendheid in een land van minderheden. Met de keus voor radicale evenredigheid heeft Nederland een belangrijke zelfverdedigingslinie ingebouwd. Het evenredige kiesstelsel is de voornaamste waarborg dat de liberale democratie zichzelf niet van binnenuit zal ontmantelen.

Het systeem van rechtsstatelijkheid, vrije en eerlijke verkiezingen, burgerparticipatie, en volksvertegenwoordiging zal blijven, wellicht zelfs worden uitgebouwd. De democratie wordt hier niet snel ontmanteld. Maar de betekenis van die democratie kan wel worden gedempt. Deze betekenis is evenredig aan de mate waarin politici, ook die in het politieke midden, publiekelijk de strijd blijven aangaan met elkaar over hun onderlinge verschillen, en deze niet bewaren voor de besloten onderhandelingstafel. Ideologische veren zijn niet kosteloos af te schudden, net zo min als een visie de olifant is die het uitzicht belemmert.

Compromissen zijn cruciaal. Dat geldt voor elke democratie, en voor de Nederlandse in het bijzonder. Maar zonder ideologie, zonder visie, zonder waardenstrijd die eraan vooraf gaat, verliest het compromis zijn betekenis. Een compromis zonder waardenstrijd is compromisme. Zulk compromisme is wellicht functioneel voor bestuurders, maar niet voor de volksvertegenwoordigers in de Tweede en Eerste Kamer die het hart vormen van de representatieve democratie.

Hun verantwoordelijkheid is een andere. Ik sluit me graag aan bij de woorden die de Amerikaanse politicoloog E.E. Schattschneider bijna zestig jaar geleden opschreef: “Boven alles is het volk machteloos als de politiek niet competitief is. Het is de strijd tussen politieke partijen die mensen de mogelijkheid geeft om daadwerkelijk een keus te maken. Zonder deze mogelijkheid is de volkssoevereiniteit machteloos.”

Dát is het dreigbeeld van de Nederlandse democratie.